5. “Ik kan de munten niet pakken, ze liggen te ver.”
6. “Hij huilt omdat ik hem geen slok van mijn water geef.”
7. “Zijn koekje is gebroken (hij heeft zelf gebroken).”
8. “Ik liet haar niet van de bank vallen.”
9. “De ballenbak was te groot voor haar om hem van de hal naar de keuken te slepen.”
Ga naar de volgende pagina voor de andere foto’s